De Wachter en De Ander

Afgelopen zondag zag ik bij het tv-programma Buitenhof een interview met Dirk De Wachter. Later op die dag werd het uitgebreide interview uitgezonden dat Anne Christine Girardot met hem voerde. In beide programma’s vertelde de Belgische psychiater over zijn ziekte (bij hem is uitgezaaide darmkanker geconstateerd), wat dit met hem doet en hoe hij omgaat met het lijden dat hem heeft getroffen.
Hij begint beide interviews met het citeren van Frits van Egters uit De Avonden van Gerard Reve: “Het gaat slecht, maar verder gaat het goed”. De levenslust spat ervan af, ondanks zijn niet benijdenswaardige toestand. Op de vraag of zijn ziekte iets heeft veranderd aan zijn kijk op het leven, antwoordt hij ontkennend. Zijn ziekte heeft de zaak hooguit op scherp gezet. De interviewers verwachtten mogelijk dat hij, bevlogen als altijd, zou vertellen dat hem de schellen van de ogen waren gevallen, dat hij nu pas ziet waar het leven eigenlijk echt om draait. Je hoort immers vaak om je heen dat mensen die een bepaalde vorm van ellende meemaken in hun leven, dan tot belangwekkende inzichten komen, zich niet meer druk maken om zaken die er niet echt toe doen, en zo verder.
Zo niet bij Dirk De Wachter. Het is als psychiater natuurlijk zijn vak om vanuit een bepaalde visie op het menselijk bestaan, mensen bij te staan die worstelen met de grote levensvragen en met psychische aandoeningen, in veel gevallen terug te leiden naar een getroebleerd verleden van vernedering, mishandeling, misbruik, naar een gevoel van er niet bij horen. En dat hij over deze visie in de loop van zijn leven een beetje heeft nagedacht, is natuurlijk ook niet verwonderlijk. Het feit dat hij naar aanleiding van de miserie (een prachtig woord, dat met name in Vlaanderen gebezigd wordt; De Wachter gebruikt het vaak) die hem ten deel is gevallen, niet tot een andere visie komt, zegt volgens mij wel wat over de waarde en de kracht van die visie. Want als het zoals in zijn huidige toestand echt gaat om de meest existentiële kwesties, vragen over leven en dood, blijkt dat zijn visie zijn waarde heeft behouden en hem houvast biedt bij hoe hij, ook nu de rollen van dokter en patiënt zijn omgedraaid, zijn huidige leven wil leiden.

De Wachter vindt zijn belangrijkste inspiratie bij de Franse filosoof Emmanuel Levinas. Volgens Levinas is “de Ander (l’Autre)” (hij schrijft dit consequent met een hoofdletter, daarom doe ik dat ook maar) en je relatie tot die Ander bepalend voor jou als persoon. De Ander doet een appèl op je verantwoordelijkheid, vraagt wat van jou. Levinas’ theorie is daarbij een reactie op andere stromingen in de filosofie als fenomenologie en existentialisme, waarin de nadruk volgens hem te veel ligt op het eigen ik. Sartre gaat zelfs zo ver dat hij één van zijn personages in het toneelstuk “Huis clos” laat zeggen: “L’enfer, c’est les autres”, “De hel, dat zijn de anderen”. Het ongeluk komt in de ogen van Sartre altijd van de anderen. Niet bij De Wachter en Levinas. Volgens hen zijn we, evenals bij Sartre, eenzame mensen, maar is het juist die eenzaamheid die ons leidt naar de Ander. “We zijn, in de blik van de Ander”.
Het frappante is dat Dirk De Wachter juist iets anders als hel typeert. Hij prijst zich gelukkig dat hij in al zijn miserie omringd is door liefdevolle mensen. Degenen die hun lijden in eenzaamheid moeten ondergaan, die bevinden zich volgens hem in de hel. Sartre zou dit overigens beamen: het op zichzelf teruggeworpen zijn zoals Sartre het bedoelt, is geenszins een pretje. Desondanks vond Sartre zichzelf geen pessimist.

Erie Merkus: Take a look at these hands (2021)

Op de vraag hoe hij na zijn dood herinnerd wil worden, antwoordt hij: “Als een liefdevol persoon”. De Wachter neemt de gelegenheid te baat om uit te weiden over het begrip liefde. Volgens hem, en alweer in navolging van Levinas, zit die liefde juist in de “gewonigheid” van alledaagse dingen: in de aandacht die je voor een ander hebt als het even tegenzit. In het kopje koffie dat je dan voor de ander gaat maken. In de hand die je dan even vastpakt. “Het kost niks”, voegt hij er veelbetekenend aan toe.

Hij vertelt bevlogen hoe hij als psychiater zijn patiënten tegemoet treedt. Hij wil voor hen van betekenis zijn. Hij wil hen helpen om, ondanks alle ellende, de juiste zijde van hun levenspad te kiezen. Op de kronkelingen van het levenspad heb je zelf geen invloed, maar je kiest wel zelf aan welke kant van het pad je gaat lopen: de zon- of de schaduwzijde, de zijde waar je kunt zien waar je loopt of de zijde waar het donker is en er continu gevaar is dat je struikelt, de warme of de koude kant. Verder stelt hij dat waardigheid de beste wraak is voor een traumatisch bestaan.
Mooi als je dit aan mensen kunt overbrengen die minder “chance” (zoals De Wachter het uitdrukt) in hun leven hebben gehad dan hij. Hij voelt zich een bevoorrecht mens dat hij op deze manier mensen kan helpen.
In zijn spreekkamer is de patiënt “de Ander” voor de psychiater. De patiënt doet een beroep op de psychiater. De psychiater komt tot bloei in de beantwoording van de hulpvraag van de patiënt. Het lijkt erop dat Levinas zijn theorie heeft ontwikkeld met een dergelijke spreekkamer in zijn achterhoofd. In een hulpverleningsrelatie kan ik me van alles voorstellen bij wat Levinas en De Wachter bedoelen.
Ik breek me nog het hoofd over de vraag wat ik nou vind van de denkbeelden van Levinas en De Wachter in het algemeen. Snijden ze ook buiten de spreekkamer hout? Is het zo dat de relatie met de Ander, en het appèl dat de ander op je doet, zo allesbepalend is? Betekent dat niet te veel dat je jezelf wegcijfert, onnodig klein maakt waardoor je eigen ik niet tot bloei komt? Zie ik niet toch meer in de stelling van Sartre dat de existentie voorafgaat aan de essentie? Om in de terminologie van Sartre te blijven is “psychiater” de essentie van De Wachter. Maar wat heeft hij aan die essentie als er geen patiënt tegenover hem zit? Wie ben je dan nog? Dat laatste is volgens Sartre de vraag waar het dan om draait. Het gaat dan om het naakte bestaan, je existentie. En je staat, in alle eenzaamheid, zelf aan de lat om daar vorm en inhoud aan te geven. In de ogen van Sartre drukt de Ander je altijd in een rol die je afleidt van de vraag waar het eigenlijk om gaat: wie ben je eigenlijk? Daar zul je zelf een antwoord op moeten geven.

Hoe wil je herinnerd worden? Als liefdevol persoon die zich heeft laten leiden door de behoeften en de vragen van anderen? Of als persoon die ondanks alle druk van de buitenwereld op zoek is gebleven naar zijn eigen identiteit, zijn eigen authenticiteit?
Ik zou het zo gauw niet weten. Er is voor allebei wel wat te zeggen. Zeker als je je realiseert dat jij op jouw beurt ook een “Ander” bent in de ogen van je medemens. Met jouw behoeften en vragen doe jij op jouw beurt een appèl op je medemens. Het appél van de Ander betekent dan geenszins dat je jezelf wegcijfert doordat je je richt op wat die Ander van je vraagt. Jij vraagt op jouw beurt immers ook iets van die Ander. In de onderlinge relatie word je pas mens; voor mijn part noem je dat op zijn Sartriaans de existentie, het ware leven.

Hoewel ik blijf zitten met honderd vragen naar aanleiding van de interviews met Dirk De Wachter, ben ik erg ontroerd en diep onder de indruk van hem. Ik gun iedereen die maar een beetje miserie meemaakt in zijn leven, de kracht, de wijsheid, de waardigheid waarmee De Wachter in het leven staat. En ik gun iedereen de liefde die hij uitstraalt, naar zijn medemens, naar zichzelf, naar het leven.
En zo wordt deze blog onverwacht een soort nieuwjaarsboodschap. Ik wens iedereen voor het nieuwe jaar een stukje De Wachter.

Het museum en de natuur

Afgelopen week bezocht ik het onvolprezen Museum Voorlinden in Wassenaar. Altijd een feest om daar te zijn. Nu was het extra bijzonder omdat het bezoek op mijn verjaardag was. Jammer dat de prachtige tuin van Piet Oudolf waarin het museum ligt, in winterslaap was. Reden om later nog eens terug te komen.
Na een heerlijke verjaardagslunch was het tijd om de kunst in het museum te gaan aanschouwen. De tentoonstelling “Art is the antidote” was bezig aan haar laatste dagen. Er werd al druk gewerkt aan de inrichting van een nieuwe expositie waardoor niet meer alle werken van de aflopende tentoonstelling aanwezig waren. Toch was de tentoonstelling meer dan de moeite waard, temeer omdat de nog aanwezige kunstwerken je aan het denken zetten. En dat is volgens mij toch wat kunst onder andere hoort te doen. En ik bedoel dan niet denken in letterlijke, in enge zin, waarbij je ratio de hoofdrol speelt, maar wat breder: kunst hoort iets met je te doen, emoties teweeg te brengen, reflectie uit te lokken. In de brochure bij de tentoonstelling staat: “Je gaat merken dat kunst werkt als een medicijn: het geeft lucht, biedt je energie en laat je zien dat het anders kan.” De expositie wil een tegengif (antidote) bieden tegen je mogelijke gevoel van uitputting, opgebrand zijn en onderprikkeling “na alle lockdowns en oplopende discussies in de maatschappij.” De expositie deed wat mij betreft haar werk.

Nog indrukwekkender was de andere tijdelijke expositie, met werk van de Italiaanse vertegenwoordiger van de arte povera, Giuseppe Penone. Het centrale thema in deze tentoonstelling is de relatie tussen mens en natuur. Met materialen uit de natuur zoekt hij “naar sporen van een geleefd leven, legt (hij) groeiprocessen bloot die vaak onzichtbaar zijn voor het menselijk oog en toont (hij) het verstrijken van de tijd,” zo meldt de flyer.

Giuseppe Penone: Ripetere il bosco

Zo staan er “afgeschraapte” bomen, waardoor in het binnenste van de boom de oorsprong van de takken zichtbaar is. Verder is er een enorm uitvergrote tekening van zijn vingerafdruk, waarvan je in eerste instantie denkt dat je naar de jaarringen van een boom kijkt. En de binnenkant van je hersenpan, sterk uitvergroot weergegeven in een marmeren vloer waarvan je het reliëf het beste kunt ervaren door er op kousenvoeten overheen te lopen, lijkt verdomde veel op koeienhuiden die de structuur hebben aangenomen van de boomstammen waarover ze te drogen zijn gelegd.

Giuseppe Penone: Scultura di linfa

In een ander werk heeft Penone een afgietsel van zijn hand aangebracht op een nog levende boom. De boom groeit door en omsluit gaandeweg de hand steeds verder. Penone maakte afgietsels van die boom in de diverse stadia van omsluiting van de hand.

Giuseppe Penone: Trattenera 6, 8, 12, 16 anni di crescita (Continuerà a crescere che in quel punto)

Wat betreft de relatie tussen mens en natuur moet ik onherroepelijk denken aan een aantal boeiende colleges die ik in mijn studie onderwijskunde heb gevolgd. Mijn docenten van de vakgroep Onderwijskunde waren nogal kritisch op wat zij noemden de traditionele vernieuwingsscholen zoals Montessori, Jenaplan, Vrije School. Eén van de overeenkomsten van deze onderwijsvormen is dat ze de natuurlijke ontwikkeling van het kind willen volgen en stimuleren. Wat is daar mis mee, zou je zeggen. Nou van alles! volgens mijn docenten.
In een aantal bevlogen colleges deden ze haarfijn uit de doeken hoe de natuur werkt, hoe daar de overlevingsdrift centraal staat en het recht van de sterkste hoogtij viert. Ze lardeerden dit met voorbeelden waarin grote bomen het licht van kleine plantjes wegnemen, waarin roofdieren het zwakste prooidier uitzoeken, waarin kuddes zieke soortgenoten achterlaten omdat de tocht naar grazige weiden en water moet worden voortgezet. Ze lieten ook zien hoe maatschappijvormen waarin “natuurlijke verhoudingen” centraal staan, al snel verworden tot totalitaire regimes waarin er voor zwakkere broeders en zusters geen plek is.
Dus of het nou zo verstandig is om de natuur als leidraad te nemen…. Wij mensen zouden beter moeten weten. Door onze ratio te gebruiken, zijn wij in staat om onze natuurlijke instincten links te laten liggen, en zelf keuzes te maken over hoe wij ons leven en onze maatschappij inrichten. En uiteraard speelde onderwijs in de ogen van mijn leermeesters en -meesteressen daarin een cruciale rol. Men werkte aan een onderwijsvisie die een derde weg bood tussen ons traditionele onderwijs en de genoemde vernieuwingsscholen. Een visie die ruimte bood voor de ontwikkeling van kinderen die verder ging dan het slechts volgen van de natuurlijke ontwikkeling van het kind.

Mijn docenten wilden geenszins zeggen dat wij niets met de natuur te maken hadden, of zouden moeten willen hebben. Wij zijn immers slechts een bijzondere diersoort, met typisch menselijke eigenschappen, net zoals een olifant een bijzondere diersoort is, met typische olifanteneigenschappen. De olifantenouders brengen hun jongen groot zodat zij het leven van een volwassen olifant kunnen leiden. Mensenouders doen precies hetzelfde, zij het dat hun opvoeding moet leiden tot een volwassen mensenleven.
De grote Aristoteles zei het al: het doel van de mens is om zijn typisch menselijke eigenschappen tot ontplooiing te brengen. Hij doelde hiermee in de eerste plaats op het denkvermogen van de mens, maar ik denk dat je hier ook wel de bijzondere gave tot het maken van kunst onder kunt verstaan. En dan is het citaat uit de brochure bij “Art is the antidote” waarin gezegd wordt dat kunst je laat zien “dat het anders kan” een hele treffende.
Ik heb de opvatting van mijn docenten over de verhouding mens-natuur mijn hele latere leven meegenomen. Ik kan me daarin vinden.

Het bezoek aan Museum Voorlinden leverde dus genoeg stof op tot nadenken, tot reflectie. De verhouding tussen mens en natuur blijft natuurlijk een hele boeiende. Je raakt hier volgens mij nooit over uitgedacht of uitgepraat. Ik ben benieuwd hoe mijn denkproces over dit onderwerp zich heeft ontwikkeld als ik weer een bezoek breng aan Museum Voorlinden. Het zal dan zo zijn dat de door de mens gemanipuleerde natuur, de tuin van Piet Oudolf, er dan heel anders uitziet. Ook de expositie die dan te zien zal zijn, uiteraard nog geen idee welke, zal me ongetwijfeld nieuwe inspiratie gaan opleveren.