Ars longa, vita brevis

Negen kunstenaars hebben in het Rijksmuseum Twenthe (jaja, met een h!) elk een ruimte ingericht. Ze waren door het museum uitgenodigd om met hun werk, in combinatie met werken uit de vaste collectie van het museum, te reflecteren op “La condition humaine”, de menselijke conditie in de 21e eeuw. Elke installatie richt zich op een bepaalde levensfase, getypeerd door respectievelijk Begeerte, Behoefte en beheersing, Het mysterie en het verlies daarvan, Spelen en beteugeling, Verbondenheid en vrijheid, De wilskracht en het onvermogen, Controle en loslaten, Trouw en ontrouw, en tenslotte Memento mori.
De tentoonstelling kreeg de titel “Ars longa, vita brevis” mee. De tentoonstelling zet aan tot nadenken over wat ons beweegt, over hoe wij in het leven staan, over hoe wij zin proberen te geven aan de wereld om ons heen en aan onszelf, over leven en dood.


In de begeleidende tekst bij de tentoonstelling wordt vermeld dat religie en humor manieren zijn om er niet aan te hoeven denken dat we dood gaan. “Kunst verleidt ons om dat juist wel te doen,” een uitspraak van de kunstenaar Joost van den Toorn.

Silvia B.: Le fou


Even verderop is in deze tekst het volgende te lezen:
“Een andere strategie is om weg te kijken van de angst, bijvoorbeeld door een volmaakte wereld in het vooruitzicht te stellen. De religie, en het christendom in het bijzonder, bood in Europa eeuwenlang een bevredigend antwoord op de onvolmaaktheid van het menselijk bestaan. In het hiernamaals wachtte de gelovige een harmonische toestand die tot in het oneindige zou duren. Dit in tegenstelling tot de onvolmaakte, aardse werkelijkheid, die zich bovenal laat kenmerken door een fundamentele tweeslachtigheid. Want het goede is er nooit zonder het kwade en de schoonheid nooit zonder de lelijkheid.
In de loop van de 20ste eeuw vormden het bestaan van een orde scheppende God en het vooruitzicht op de hemelse verlossing steeds minder een bevredigend antwoord op het menselijk tekort. Juist de notie dat wij mensen nooit de volmaakte toestand zullen bereiken, wordt vanaf de 20ste eeuw bepalend voor de manier waarop we over onszelf denken. Onze realiteit wordt doorsneden door contradicties. Onze wereld is fundamenteel tweeslachtig, en de menselijke strijd en verdeeldheid zijn onophefbaar. De kunsten bieden, in tegenstelling tot religie, geen sluitende antwoorden op dit tekort. Wel doen ze een poging om ons hiertoe te laten verhouden. Het maken én het aanschouwen van kunst kan een manier zijn om met het tekort om te gaan. Juist door in te zoomen op de dualiteit van het menselijk bestaan. Daarom is de menselijke conditie, en dan specifiek de menselijke conditie van de 21ste eeuw, die doordrongen is van deze dualiteit, het overkoepelende thema van Ars longa, vita brevis.”

Deze tekst trof mij en deed mij onherroepelijk denken aan de tijd, kort nadat mijn vader was overleden.
De uitvaart zou geleid worden door een bevriende priester. In de week tussen overlijden en uitvaart verzamelde hij bij ons verhalen over mijn vader zodat hij daaraan een thema voor de uitvaartdienst zou kunnen hangen. Het waren mooie gesprekken waarin wij herinneringen deelden en stil stonden bij het leven van mijn vader met al zijn ups en downs.
Vanwege de nogal grillige levensloop van mijn vader kwam onze vriend na het eerste gesprek met thema’s als de afwisseling van de magere en de vette jaren, het Bijbelse getal veertig (met bijvoorbeeld de veertig jaar dat het joodse volk door de woestijn trok alvorens in het beloofde land aan te komen), de wederopstanding en het leven dat de dood overwint.
De priester vroeg aan mij hoe ik tegen deze thema’s als rode draad voor de uitvaart aankeek. Ik antwoordde dat ik vond dat de dienst bij in eerste instantie mijn vader en in tweede instantie mijn moeder zou moeten passen. Wat ik ervan vond, deed er niet zoveel toe. Maar daar nam de blote-poten-pater, zoals hij zichzelf graag noemde, geen genoegen mee. Hij stond erop dat ik mijn opvatting te berde zou brengen. Met het figuurlijke mes op de keel zei ik dat ik deze thema’s weliswaar goed bij mijn vaders leven en de diverse fasen daarin vond passen, maar dat ze voor mij toch vooral uitdrukten dat we niet kunnen accepteren dat dood ook dood is. Verhalen die reppen van een leven na de dood, zijn volgens mij een teken van onwil en onmacht om het onvermijdelijke, namelijk de eindigheid van het leven te aanvaarden. Veel religies, waaronder het christendom, hebben van het leven na de dood een centraal thema gemaakt. Uiteraard zie ik en heb ik zelf ook meerdere malen ervaren dat het verdomd lastig is als een dierbare er plotseling niet meer is. Ik kan me voorstellen dat het troost biedt om te denken dat er na de dood een nieuw, mooier leven is, waarin we elkaar weer ontmoeten. Maar ik heb grote vraagtekens bij het realistische gehalte van deze gedachte. Ikzelf heb persoonlijk niets aan een troostrijke gedachte waaraan ik ten diepste twijfel.
Toen ik dit zo vertelde, realiseerde ik me uiteraard dat ik me in het hol van de leeuw bevond, door ten overstaan van een zeer erudiete en theologisch geschoolde priester deze opvatting te debiteren. Maar de reactie die onze vriend hierop gaf, had ik niet zien aankomen. Hij zei: “Erie, ik geloof dat je een punt hebt.”
Deze onverwachte wending in het boeiende gesprek, heeft vervolgens niet geleid tot wijziging van het door de priester voorgestelde thema’s. Ik was hier ook geenszins op uit. Het werd uiteindelijk een prachtige uitvaart.

Plaats een reactie